Zuster Anna vertelt
Het ziekenhuis! Dé plek waar het beroep van verpleegkundige begon.
Bekijk dit dossier
Fabriekszuster, verbandmeester, arboverpleegkundige. Dit beroep kent door de tijd heen veel namen...
Bekijk dit dossier
Bekijk dit dossier
Waar verplegen we de patiënt. Thuis of in het ziekenhuis? Tegenwoordig worden patiënten - onder andere uit kostenoverwegingen - eerder naar huis gestuurd dan 25 jaar geleden. Verpleegkundigen krijgen daarom steeds meer alleen met ernstige zieken te maken. Hoe was dat in de 19e en de 20e eeuw? Hoe zagen ziekenhuizen er uit? Bestonden verpleegkundigen al en wat deden ze toen? Lees hier alles over de geschiedenis en de historie van het ziekenhuis.
Tot 1880 liet iedereen die het kon betalen zich thuis verplegen. Dit gebeurde door liefhebbende familie, buren of religieuze zusters. Gasthuizen gaven onderdak aan arme zieken, die geen thuis hadden. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw ontstonden de voorlopers van de hedendaagse ziekenhuizen. Er was nog weinig bekend over oorzaken van ziektes of over effectieve behandelingen. Het belang van handen wassen, de basis voor een goede hygiëne, was nog maar net ontdekt. De meeste medicijnen die artsen nu voorschrijven, bestonden nog niet en de röntgenfoto moest nog worden uitgevonden. Ongeschoolde zaalmeiden en zaalknechten werkten op de ziekenzalen. Verpleegkundigen waren er nog niet.
Het gasthuis was geen fijne plek om te verblijven. Niet voor patiënten en niet voor verzorgenden. Zaalmeiden en -knechten kwamen vaak uit arme gezinnen, waren ongeschoold en moesten de kost verdienen. Sommigen namen het niet zo nauw met de regels. Er zijn verhalen bekend van meiden en knechten die zich tegoed deden aan eten dat voor patiënten was bestemd. De donkere gangen van de gasthuizen zouden regelmatig getuige zijn geweest van al dan niet gewenste intimiteiten. Gegoede dames als Anna Reynvaan brachten in de tweede helft van de 19e eeuw verandering in deze wantoestanden. Daarmee begon de professionalisering van de verpleging.
Deze inhalator of pulverisator bestaat uit een koperen ketel waarin water door een spiritusbrandertje verhit wordt tot stoom. Door een horizontaal buisje geleid, zorgt de stoom voor onderdruk boven een verticaal buisje waardoor een geneesmiddel wordt aangezogen. Stoom en geneesmiddel worden samen als mengsel door ...
Fabriekszuster, verbandmeester, arboverpleegkundige. Dit beroep kent door de tijd heen veel namen. Ook de betekenis van de arboverpleegkunde stond vaak ter discussie, zelfs tot op het punt dat men afvroeg of arboverpleegkundigen eigenlijk wel verpleegkundigen zijn… Lees en kijk mee hoe de Arbo verpleegkunde zich vanaf de 19e eeuw heeft ontwikkeld. Dit dossier bevat een greep uit het verleden van de arboverpleegkunde, door de ogen van verpleegkundigen zelf!
Veel informatie uit dit dossier komt uit het Tijdschrift voor Ziekenverpleging (de TvZ). Dit is het meest toonaangevende vakblad in de verpleegkundige geschiedenis en het oudste vakblad: het bestaat al sinds 1890. Dit dossier is dan ook geen allesomvattend overzicht, maar laat zien hoe verpleegkundigen in TvZ door de jaren heen schreven over hun eigen vak.
In de tweede helft van de 19e eeuw kwam er steeds meer aandacht voor veiligheid en gezondheid op de werkvloer, maar de arboverpleegkundige bestond in deze tijd nog niet. Vanuit de regering werden in de loop van de decennia commissies aangesteld, die gingen onderzoeken hoe het met de arbeider gesteld was. Veel mensen werkten toen in fabrieken en hadden lange, zware diensten.
Het Kinderwetje van Van Houten uit 1874 zorgde ervoor dat kinderen onder de 12 jaar niet langer mochten werken. Het bleek echter al vrij snel dat de lokale autoriteiten, die verantwoordelijk waren voor de naleving ervan, nauwelijks controleerden. In de eerste Arbeidswet van 1889 werd dit beleid aangescherpt. Deze nieuwe wet zorgde ook voor een arbeidsverkorting van 11 uur voor vrouwen en jeugdige werkers (van 12 tot 16 jaar). In de jaren erna volgden meer wetten die de veiligheid op de werkvloer vergrootte.
Er bestonden nog weinig preventieve maatregelen voor ziekten. In een boek uit 1896 staan wat betreft de preventie van bedrijfsziekten op zijn zachts gezegd merkwaardige adviezen. Zo luidde bij blootstelling aan te veel hitte op de werkvloer, het advies: ‘Het genot van koffie of zelfs van brandewijn te vermijden, daar deze dranken de nadelen der hitte-inwerking nog slechts helpen vermeerderen. Daarentegen kan in de rustpauzen het drinken van licht bier worden aanbevolen’. Longontsteking en tuberculose kwamen veel voor onder werknemers die veel met stof in aanraking kwamen. Het advies luidde:
T‘Arbeiders in de vrije lucht gaan gedurende het werk het beste zo staan, dat de wind het stof aan hen voorbij drijft. Krachtig ontwikkelde, over de bovenlip neerhangende snorrebaarden zijn de natuurlijkste en beste stofvangers.’ekst ....
Wijkverpleegsters kregen wel veel te maken met de arbeiders uit de fabrieken en kwamen met eigen initiatieven voor op de werkvloer. Zo was er Antje Stieltjes, een wijkverpleegster die eind 19e eeuw werkte in de omgeving van Deventer. Zij kreeg regelmatig fabrieksarbeiders in haar praktijk die last hadden van eczeem. De behandeling bestond gewoonlijk uit van vette zalven en dikke verbanden, soms over het hele lichaam. Het maakte de arbeider immobiel, hij kon niet verder werken. Stieltjes bedacht daarom het werkmansverband.
Dun verband dat niet meer dagelijks verschoond hoefde te worden, waardoor de werknemer gewoon meteen terug aan het werk kon. De arbeider was hier natuurlijk erg blij mee, maar je kunt je natuurlijk afvragen wie er het meeste baat bij had: De arbeider die zonder al te veel ongemakken terug aan het werk kon, of de fabriekseigenaar die geen arbeidskracht hoefde te verliezen, of zelfs de werkomstandigheden niet hoefde te verbeteren? Dit is voor de arboverpleegkundige van vandaag nog steeds een dilemma, voor wie doe je het; de werkgever of werknemer?
Een wijkverpleegkundige met een pop, als ambassadeur van het vak.
Bekijk dit dossier
Frederike Meyboom is nog een voorbeeld van een innovatieve verpleegkundige uit eind 19e eeuw. In een tijd zonder arbowet kwam zij op voor zichzelf en haar collega’s. Ze protesteerde tegen het rugbrekende werk dat zij moesten doen. Zo moesten zij van de ziekenhuisdirectie de houten vloeren elke dag schoonmaken met een boenblok van zes kilo. Het werd ook wel de ‘Judas’ genoemd, omdat het zwaar werk was. Te zwaar voor de jonge leerlingen, vond Meyboom. Ze zorgde ervoor dat zij niet langer dat werk hoefden uit te voeren.
‘Ik ben altijd lastig geweest . . .’. aldus de bijna 100-jarige Frederike Meyboom in 1971. Die eigenschap was nuttig in haar carrière in de verpleging. Ze kwam op voor haar eigen ideeën. Lees hier hoe ze dat deed.
Frederike Meyboom was een eeuw lang nauw betrokken bij de ontwikkeling van het verpleegkundig beroep. ‘Ik ben altijd lastig geweest…’. zei ze in 1970. Die eigenschap is haar goed van pas gekomen in haar carrière in de verpleging. Ze kwam op voor haar eigen ideeën en hield vast aan haar overtuiging.
‘Ik wilde zijn als de gummibal, wat er ook gebeuren mocht ...’ besloot Frederike Meyboom op jonge leeftijd en die veerkracht heeft ze in praktijk gebracht.
Net als de bijna 30 jaar oudere Anna Reynvaan groeide ze op in de gegoede burgerklasse. Haar vader was officier van gezondheid bij de marine. Hij gaf haar toestemming om als vrijwilligster in de Haagse polikliniek te gaan werken. Haar verzoek om een geesteszieke vriendin te mogen verplegen, ging hem echter te ver. Frederike deed het toch. De huisarts die haar vriendin behandelde, vond Frederike Meyboom geknipt voor de verpleging.
Tillen was slechts een kwestie van oefening, meende Frederike Meyboom, het kwam daarbij niet aan op uitsluitend lichaamskracht. Voor de komst van liften in ziekenhuizen bood een draagstoel uitkomst bij het verplaatsen van een patiënt naar een andere verdieping. Deze houten ziekendraagstoel is waarschijnlijk ...
... gebruikt in het Gemeenteziekenhuis Dordrecht. Ook in Meyboom's eigen Bergwegziekenhuis, een gebouw met meerdere verdiepingen, was de stoel geen overbodige luxe. Bij het op- en afdragen moesten de zusters er aan denken 'hare rokken op te spelden; bij het aflopen van voren en bij achterwaarts aflopen van achteren’.
Het insigne draagt het opschrift Ziekenhuis Rotterdam met daarbinnen het stadswapen van Rotterdam. In 1908 werd Frederike Meyboom directrice van het Bergweg Ziekenhuis. Zij bleef hier tot aan haar pensioen in 1926. Het insigne is gespeld op een fragment groen papier met aan de achterzijde de handtekening van Fre ...
Voorzittershamer gebruikt door Frederike Meyboom tijdens haar voorzitterschap van de Bond voor Directrices en Adjunct-directrices gedurende de periode 1920-1927.
De vader van Frederike weigerde toestemming te geven om in het Binnengasthuis te werken. Niet in een gasthuis! Na de verzekering van een nichtje dat in het deftige Burgerziekenhuis allemaal 'kéurige meisjes' uit 'kéurige families' werkten, mocht Frederike daar wel een opleiding volgen. Dat kwam ook omdat de moeder van Frederike dacht dat hun dochter in de praktijk wel snel genoeg zou krijgen van al ‘die malle denkbeelden’. Volgens Frederike Meyboom zelf sterkte die uitspraak haar in haar voornemen om bij tegenstand niet op te geven. Die vastberaden houding had ze nodig, want de praktijk in het ziekenhuis was heel anders dan een jong meisje uit haar kringen gewend was.
Frederike Meyboom vond dat ze zich goed had voorbereid op wat zij als haar roeping zag, namelijk het volgen van de verpleegstersopleiding. In theorie leek alles in orde. Ze had afstand gedaan van wereldse zaken zoals waaiers en balboekjes. Het Burgerziekenhuis voldeed aan de eisen van haar ouders en had een goede naam. De verpleegsters hadden een hoog niveau, de directie was rechtvaardig, vrije tijd en voeding waren goed geregeld. Ze had haar verplichte uitzet volgens de kledinglijst samengesteld. Japonnen van blauw verpleegsterslinnen met de zoom vijf centimeter van de vloer. Witte schorten die nog vijf centimeter korter waren. Zwarte schoenen en kousen en aparte schoenen met vilten zolen voor de nachtdienst.
In de praktijk vond Frederike Meyboom de ontvangst in het Burgerziekenhuis verre van hartelijk en de directrice koud en hooghartig. Haar eerste taak was helpen met afruimen van de eettafels en met de afwas. De onderlinge solidariteit van de leerling-verpleegsters liet te wensen over. Het was niet gebruikelijk voor je mening uit te komen, iets dat zij zelf wel deed. Ook werden de leerlingen ‘afgehard’. Toen Frederike Meyboom een baby een flesje wilde geven, merkte ze dat het kindje dood was. Volgens haar was dat met opzet niet tegen haar gezegd, zodat ze zich zou leren beheersen. Ze had nog nooit een dode gezien. Na ruim 2 maanden draaide ze alleen nachtdienst op de afdeling.
Zo'n wacht duurde van half negen ’s avonds tot half negen ’s morgens en dat drie tot vier weken achter elkaar. De afdeling bestond uit tien zalen met patiënten van diverse pluimage en met uiteenlopende aandoeningen. Verwarde tyfuspatiënten lagen op zaal met patiënten chirurgie en interne aandoeningen. Pas ’s morgens werd geconstateerd dat een patiënt tijdens haar wacht was overleden.
Frederike Meyboom noteerde in haar dagboek:
‘Het is bespottelijk dat wij zomaar, onvoorbereid voor zulke ernstige dingen worden gezet. Waarom staan wij, onervaren meisjes zo argeloos en onwetend tegenover zulk groot gebeuren?’
De voor jou geselecteerde dossiers verschijnen naast elkaar. Je kunt via het pijltje in de rode balk aan de zijkant van het dossier verder klikken.