In de praktijk vond Frederike Meyboom de ontvangst in het Burgerziekenhuis verre van hartelijk en de directrice koud en hooghartig. Haar eerste taak was helpen met afruimen van de eettafels en met de afwas. De onderlinge solidariteit van de leerling-verpleegsters liet te wensen over. Het was niet gebruikelijk voor je mening uit te komen, iets dat zij zelf wel deed. Ook werden de leerlingen ‘afgehard’. Toen Frederike Meyboom een baby een flesje wilde geven, merkte ze dat het kindje dood was. Volgens haar was dat met opzet niet tegen haar gezegd, zodat ze zich zou leren beheersen. Ze had nog nooit een dode gezien. Na ruim 2 maanden draaide ze alleen nachtdienst op de afdeling.
Zo'n wacht duurde van half negen ’s avonds tot half negen ’s morgens en dat drie tot vier weken achter elkaar. De afdeling bestond uit tien zalen met patiënten van diverse pluimage en met uiteenlopende aandoeningen. Verwarde tyfuspatiënten lagen op zaal met patiënten chirurgie en interne aandoeningen. Pas ’s morgens werd geconstateerd dat een patiënt tijdens haar wacht was overleden.
Frederike Meyboom noteerde in haar dagboek:
‘Het is bespottelijk dat wij zomaar, onvoorbereid voor zulke ernstige dingen worden gezet. Waarom staan wij, onervaren meisjes zo argeloos en onwetend tegenover zulk groot gebeuren?’