Eeuwenlang zijn termen voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten door elkaar gebruikt. De haast eindeloze opsomming varieert van zwakzinnigen tot idioten, debielen, imbecielen, achterlijken, onvolwaardigen, onmaatschappelijken, onnozelen, waanzinnigen, gekken en dwazen. Bij verstandelijk gehandicapten of zwakzinnigen is er altijd sprake van gebrekkige verstandelijke vermogens. Het is een groep die niet of moeilijk voor zichzelf kan zorgen. De kwetsbaarheid is gebleven, maar tegenwoordig spreken we over ‘mensen met mogelijkheden’. Hoe komt dat zo? Lees hier alles over de geschiedenis en historie van de zorg voor verstandelijk gehandicapten.
Zwakzinnigenopvang
Net als bij psychiatrische patiënten vond de opvang van zwakzinnigen gedurende de eerste helft van de 19e eeuw voornamelijk door familie of religieuzen plaats. Soms verzorgden de zwakzinnigen op hun beurt anderen in het huishouden. Kostgezinnen namen ook ‘idioten’ in huis om ze waar mogelijk klusjes te laten doen.
In 1826 ging het om 1.200 van de 2.000 geregistreerde krankzinnigen in de Noordelijke Nederlanden. Sommigen werden verwaarloosd, anderen liefdevol opgenomen. Aan degenen die een gevaar voor zichzelf en hun omgeving vormden, boden dolhuizen onderdak.
In 1842 kende Nederland 31 dergelijke instellingen. ‘Bewaring’ was in alle gevallen het uitgangspunt.
<
>
‘Ongeneeslijken’
In de tweede helft van de 19e eeuw ontstonden geneeskundige gestichten voor psychiatrische patiënten. Daar vonden ook zwakzinnigen een onderkomen. Voor opname was een krankzinnigenverklaring nodig. Het verplegend personeel in deze gestichten diende zachtmoedig, vriendelijk en tactisch te zijn. Onder invloed van de medische wetenschap verschoof het doel van opname van ‘bewaring’ en verzorging naar verbetering of zelfs genezing. Dit streven was lang niet altijd vruchtbaar. Veel patiënten bleken niet te genezen en door het groeiend aantal opnames raakten de gestichten overvol. Psychiaters pleitten daarom voor aparte opvang van rustige en ongevaarlijke ‘ongeneeslijken’, waaronder ook zwakzinnigen vielen. Die opvang was niet op genezing gericht en kon daarom goedkoper zijn.
<
>
Gesticht voor idioten
In 1891 opende de protestantse instelling ’s Heeren Loo in Ermelo de poorten. Deze inrichting was als eerste in Nederland specifiek op ‘idioten’ gericht, terwijl ook voldaan werd aan de eisen voor een geneeskundig gesticht. Er volgden andere instellingen waar genezing door opvoeding en onderwijs centraal stond. Ze richtten zich op kinderen, maar het duurde niet lang voordat ook volwassenen opgenomen werden. Orde, rust en regelmaat zorgden voor een evenwichtige leefwijze. Arbeid had een heilzame invloed en volwassen bewoners leverden een bijdrage aan de dagelijkse werkzaamheden in de inrichting. De herziening van de Krankzinnigenwet in 1904 maakte vrijwillige opname mogelijk. Opvang thuis bleef daarnaast tot in de jaren ‘50 belangrijk.
<
>