Wie in de tweede helft van de 19e eeuw thuis beviel, kreeg meestal hulp van bakers en vroedvrouwen. Bakers bleven meestal een paar weken in een gezin en zorgden na de bevalling voor moeder en kind. Het waren oudere, ervaren vrouwen die zelf kinderen hadden grootgebracht en andere moeders hadden bijgestaan. Vooral voor onervaren kraamvrouwen was de baker een steun en toeverlaat.
Over bakers deden wisselende verhalen de ronde. Ze zouden vaak lui, dronken en onoplettend zijn. Dergelijke bakers bestonden inderdaad, maar er waren ook toegewijde en bekwame krachten.