De eerste Krankzinnigenwet uit 1841 paste in de tijd waarin verlichte burgers en artsen zorgden dat ‘krankzinnigen’ meer als mensen werden gezien. De wet legde de verantwoordelijkheid voor ‘geneeskundige’ gestichten bij de provincies in plaats van bij de stedelijke en kerkelijke besturen.
‘Bewaarplaatsen’ werden gesloten als genezing van aandoeningen niet centraal stond. In theorie tenminste, want de praktijk bleek weerbarstig. Plaatsgebrek en ongeschoold personeel in combinatie met onberekenbare patiënten leidden ook in de ‘geneeskundige’ gestichten vaak toch weer tot opsluiting en isolatie.