Passage uit 'Zuster Clara'

Anna Reynvaan beschreef de beleving van een verpleegster bij een beenamputatie in haar boekje 'Zuster Clara' (1892). Zij schreef dit in reactie op het boekje 'Zuster Bertha' van Arnold Aletrino dat zij veel te negatief vond over het vak van verpleegster:

'Het was op een helderen voorjaarsmorgen, dat zuster Clara alles in ...

... gereedheid moest helpen brengen voor een been-amputatie van een harer patiënten. Wel was zij herhaaldelijk reeds bij kleinere of grootere operaties tegenwoordig geweest, en had verschillende kleine diensten mogen bewijzen; maar nu voor het eerst moest zij meer bepaald handelend optreden, en niet zonder eenige spanning had zij dan ook den morgen tegemoet gezien. Met den hoofdverpleger had zij den patiënt in gereedheid gebracht, de noodige wenken achterlatende voor de zuster, die tijdelijk haar plaats op de afdeeling innam. In de operatiezaal was alles in orde en zóó ingericht, dat de lijder zelf zoo min mogelijk een droevigen indruk kon ontvangen van hetgeen er met hem zou gebeuren. Zuster Clara had hem moed ingesproken, hem getroost, toen hij, de jonge krachtige man, zielsbedroefd eindelijk toestemming had gegeven tot de amputatie. Het kostte hem zooveel, op zoo jeugdigen leeftijd een zijner beenen te moeten verliezen! Niet zonder voldoening daarom bemerkte zij, dat haar tegenwoordigheid medewerkte om hem rustig en moedig te doen zijn. Met de grootste belangstelling volgde zuster Clara de geheele operatie; met zekeren geheimzinnigen eerbied staarde zij op de kundige hand, die zoo juist de goede plaats wist te vinden en nimmer aarzelend voortging, tot den einde toe, met vaste, ernstige kalmte. Op een wenk stond zij klaar met hetgeen gevraagd werd; geen woord werd door een der aanwezigen gewisseld; alles ging van zelf; men begreep elkander, zonder dat een wensch werd geuit. De operatie was verricht met de keurige netheid, den operateur eigen. De patiënt was naar de afdeeling teruggebracht en lag dommelend verzonken in de nog blijvende bedwelming der narcose. Toen eerst voelde zuster Clara, in welke spanning zij deze morgen-uren had doorleefd. Met groote voldoening zag zij later op dezen tijd terug, van ’t oogenblik af, toen voor het eerst het verband verwisseld werd en de wond er zoo prachtig uitzag, als men slechts wenschen kon, tot de dagen, toen met behulp van een kunstbeen de arme jonge man weder leerde loopen en de hulp der zuster vaak vereischt werd om hem bij deze oefening te steunen en zelfvertrouwen in te spreken om alléén te gaan. Later, toen diezelfde lijder, zijn kunstbeen met even groot gemak als het gezonde been gebruikende, zijn trouwe verzorgster en zijn medepatiënten nog eens kwam opzoeken, werd er met dankbaar vroolijk gevoel gesproken over de weken, in het ziekenhuis doorgebracht.'