In een leerboek uit 1911 staat te lezen dat er langzamerhand grote weerstand groeide tegen het gebruik van dwangmiddelen bij krankzinnigen. Er ontstond oppositie tegen de ‘genezende’ werking er van. Het bleek juist dat onrustige patiënten door toepassing van dwangmiddelen nog veel onrustiger ...
... werden. Na afschaffing van de dwangmiddelen behoorden toestanden van grote razernij tot de uitzonderingen. Men kwam er achter dat patiënten lang niet zo gevaarlijk waren als men lange tijd gedacht had. Ook de verhouding van de patiënt tegenover het personeel veranderde. In plaats van vijandschap ontstond vriendelijkheid en vertrouwen. Was het desondanks niet mogelijk om een onrustige patiënt in redelijkheid tot bedaren te brengen dan moest men wel tot dwang overgaan. Verplegend personeel leerde handgrepen om agressieve patiënten van elkaar te scheiden en af te voeren. Men begon met het op de rug draaien van de linkerarm, maar als dit niet voldoende zekerheid verschafte dan mocht men de patiënt ook van achteren vastpakken. In het leerboek staat hierover te lezen: ‘Een dergelijke aanvatting van achteren is niet sportief, maar het gaat er niet om den patiënt óók een kans te geven. Ook in de maatschappij zal de politie niet aan overtreders van de wet een sportieve kans geven, zich aan de arm van het gezag te onttrekken’.